Irving Fisher werd geboren in Saugerties, N. Y., op Febr. 27, 1867. In 1891 promoveerde hij in de wiskunde aan Yale. Van 1892 tot 1895 doceerde hij wiskunde aan Yale; in 1895 werd hij lid van de Faculteit Politieke Economie, waar hij bleef tot zijn pensionering als emeritus professor in 1935.Het is vrijwel onmogelijk om recht te doen aan Fisher ‘ s vele bijdragen aan economie en statistiek, maar zijn geschriften over monetaire theorie en beleid en indexcijfers hebben speciale bijval gekregen. Hij bracht in zijn geschriften de helderheid, analytische precisie en strengheid van een getalenteerd wiskundige. In de koopkracht van het geld (1911) herschreef Fisher de geldtheorie volledig in zijn klassieke kwantiteit-theorie-van-geldvergelijking MV + M ‘ V ‘= PQ, die de koopkracht van het geld (of zijn wederkerige, het algemene prijsniveau P) volledig bepaald door de geldvoorraad in omloop M, zijn omloopsnelheid V, het volume van bankdeposito’ s M’, hun omloopsnelheid V’, en het totale volume van transacties Q. Fisher vertaalde zijn theorie in een beleidsvoorschrift van “100 procent geld” (alle bankdeposito ‘ s moeten worden gedekt door 100 procent reserves in plaats van fractionele reserves, gebruikt toen en nu door vrijwel alle bancaire systemen) op grond van het feit dat een dergelijk beleid grote conjunctuurcycli zou controleren. Hij besteedde een groot deel van zijn privé-fortuin aan het promoten van de politiek (zonder succes).Fisher ‘ s The Theory of Interest, die sterk ontleend is aan John Rae en Eugen von Böhm-Bawerk, voegde helderheid en strengheid toe aan een van de meest complexe concepten in de economie. In zijn theorie is de rentevoet gebaseerd op het aanbod van spaargelden en op de vraag naar kapitaal zoals bepaald door de huidige en toekomstige vooruitzichten voor investeringsmogelijkheden. Hij maakte ook een onderscheid tussen de nominale en de reële rente en ontwikkelde de concepten van positieve, negatieve en neutrale tijdvoorkeuren. Fisher ‘ s theory anticipeerde op de latere werken van leden van de Cambridge school.Fisher leverde belangrijke en originele bijdragen in de statistische theorie, Econometrie en de indexgetal-theorie. Het maken van indexnummers (1922) werd een standaard referentie over dit onderwerp. Na een methodische en kwantitatieve analyse van verschillende indexnummers ontwikkelde hij zijn “ideale” index, het meetkundig gemiddelde van de Paasche-en Laspeyre-indexen. Hij beschouwde deze formulering “ideaal” omdat het voldeed aan zijn “Time reversal” en “factor reversal” tests.Van Fisher ‘ s bijdragen aan economie en statistiek werd gezegd dat hij grote kolommen en bogen bouwde, maar nooit helemaal het intellectuele bouwwerk voltooide dat de Fisher-theorie of het Fisher-economische systeem zou kunnen worden genoemd. Het kan ook gezegd worden dat hij stevige fundamenten legde waarop anderen hun bouwwerken bouwden.