de middeleeuwse periode
de middeleeuwse fase van de Japanse filosofie strekte zich uit van de late 12e eeuw tot de 16e eeuw, een tijdperk van sociale en politieke onrust. Met de ontbinding van de macht van de aristocratie en de opkomst van de samoerai klasse tot politieke en militaire dominantie, het Hof leven zo centraal in de klassieke periode verloor zijn allure. Geconfronteerd met terugkerende oorlogsvoering en een ongewone reeks natuurrampen, verloren veel Japanners hun interesse in de kosmische visioenen van Shingon en Tendai. In plaats daarvan hoopten ze op een religieuze filosofie gericht op het leiden van een vreedzaam dagelijks leven in wat een steeds turbulentere wereld was geworden. Boeddhistische splintergroepen (bijvoorbeeld Zuiver Land, Zen en Nichiren) wortelden buiten gevestigde instellingen.
tijdens de Kamakuraperiode (1185-1333)—toen het feodalisme, het shogunaat (militaire dictatuur) en de samoerai-krijgerklasse in Japan werden gevestigd-kwamen nieuwe boeddhistische scholen samen rond een reeks denkers, waaronder honen (1133-1212), Shinran (1173-1263), Dogen (1200-53) en Nichiren (1222-82). Hōnen en Shinran, de grondleggers van de twee belangrijkste vormen van puur land van het Japanse boeddhisme, analyseerden de menselijke zwakheid en de noodzaak om te vertrouwen op de verlossende kracht van Amida Boeddha, de boeddha van het licht die wedergeboorte in het Zuivere Land beloofde aan de gelovigen. Dōgen gebruikte Zen meditatie als een middel om filosofische problemen met betrekking tot bewustzijn en het zelf te analyseren. Nichiren verheerlijkte de kracht van de toewijding aan de Lotus Sutra en zijn ideaal van de bodhisattva, of “Boeddha-to-be.”Ter ondersteuning van die praktijk werkte hij een filosofie van de geschiedenis en een kritiek op andere boeddhistische scholen uit.Ondanks hun verschillen delen de Kamakura-filosofen de zorg om de boeddhistische praktijk te vereenvoudigen en toegankelijk te maken voor leken van alle klassen. Zelfs vandaag de dag de meeste Japanse boeddhisten beoefenen vormen van religieus leven ontwikkeld in de Kamakura periode. De filosofieën van die denkers blijven ook veel Japanse culturele veronderstellingen beïnvloeden. Zen bracht een focus op discipline niet als een middel tot verlichting, maar als een doel op zich, terwijl zuivere landkritiek van spirituele zelfredzaamheid een wantrouwen versterkte van de opvatting van het zelf als een geïsoleerd ego. Japanse esthetische theorieën bleven zich ontwikkelen in de middeleeuwse periode en weerspiegelden steeds meer Boeddhistische thema ‘ s van onthechting, strikte praxis en viering van het alledaagse. Tijdens de Middeleeuwen werden Shintō-gedachten en-praktijken grotendeels opgenomen in de boeddhistische religieuze hegemonie. Er was weinig kritische ontwikkeling van de confuciaanse filosofie tijdens deze periode.