Johannes Ockeghem (ca. 1425-1495) was een Nederlands componist die het grootste deel van zijn creatieve leven aan het Franse hof doorbracht.
Johannes Ockeghem werd geboren in Nederland, mogelijk in Henegouwen. Over zijn vroege jaren is niets bekend, hoewel hij ongetwijfeld muziek studeerde in een van de kathedraal scholen waar zijn thuisland terecht beroemd om was. Het vroegste document over zijn activiteit plaatst hem onder de meer dan 50 zangers in het koor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Antwerpen in 1443/1444. Dit is ook de enige verwijzing naar zijn activiteit in Nederland.In 1448 verscheen Ockeghem op de lijst van 13 zangers in dienst van Karel, hertog van Bourbon, die toen in Moulin woonde. In 1452 stond Ockeghem voor het eerst op de lijst van zangers in de kapel van Karel VII van Frankrijk. Hij zou de Franse koningen meer dan 40 jaar dienen. In 1454 werd hij premier chappelain en droeg een muziekboek, vermoedelijk zijn eigen, op aan de koning. Verslagen van geschenken van de koning voor deze collectie en voor een enkel chanson worden bewaard. Verwijzingen naar zijn activiteiten aan het Hof zijn bewaard gebleven, helaas met weinig of geen vermelding van bepaalde composities. De chronologie van zijn werk blijft dus een probleem.
de hoge achting die de Franse koningen in Ockeghem hadden, blijkt uit de posities die zij voor hem bezetten. Hij werd penningmeester van de Abdij van Sint-Maarten van Tours, een van de rijkste abdijen van die tijd, waarvan abten Historisch de koningen van Frankrijk waren geweest. Hij was niet verplicht om daar te wonen, mogelijk vanwege de wens voor zijn muzikale diensten aan het Hof. In 1465 kreeg hij ook de titel maistre de la chappelle de chant du roy. Gedurende de rest van zijn leven verliet hij Frankrijk slechts voor een korte reis naar Spanje in 1470 en Vlaanderen in 1484.Ockeghem ‘ s faam was niet beperkt tot het land van zijn mecenassen. Enige tijd voor 1467 componeerde zijn tijdgenoot Antoine Busnois het motet in hydraulis, dat Ockeghem prijst. Johannes Tinctoris, de belangrijkste theoreticus van die tijd en actief in Napels, droeg zijn Liber de natura et proprietate tonorum (1476) op aan Ockeghem en Busnois en noemde Ockeghem als de beroemdste musicus van zijn tijd in de proloog aan zijn Liber de arte contrapuncti (1477). Erasmus van Rotterdam schreef een klaagzang over Ockeghem ‘ s dood.
voor een componist van deze faam is een verrassend klein aantal werken bewaard gebleven. Deze omvatten 20 chansons, 10 complete massa ordinaria, 3 onvolledige massa ordinaria, een Requiem massa, en niet meer dan 10 motetten. Hoewel zijn werken nu in een nauwkeuriger licht worden gezien, was Ockeghem ‘ s reputatie vroeger gebaseerd op de kennis van slechts een paar, atypische werken die complexe compositionele procedures benadrukten. De Missa prolationem, een serie mensuratiekanonnen, en een canoniek motet met 36 stemmen behoorden tot de eerste werken die onder de aandacht van geleerden kwamen. Hoewel elk een krachttoer is in contrapuntale kunstgrepen, zijn ze niet typerend voor zijn algemene stijl.Ockeghem ‘ s uitvoer wordt beter gekarakteriseerd door andere werken, die zijn rapsodische, asymmetrische melodische stijl demonstreren en een algemene vermijding van doordringende imitatie. Alle stemmen zijn even belangrijk en hebben een soortgelijk en bij uitstek vocaal karakter. In tegenstelling tot zijn tijdgenoot Jacob Obrecht, met wie zijn naam vaak verbonden is, leek Ockeghem bewust duidelijke cadensen en hun articulatie-effect te vermijden. Deze vermijding van duidelijke frasen en een asymmetrische melodische lijn zijn vergeleken met de mystiek van bepaalde religieuze bewegingen uit die periode. Ockeghem gebruikte ook vaak het laagste deel van het zangbereik, wat resulteerde in een erg donker geluid. Dit zijn de kenmerken die zijn werk het best karakteriseren, niet de contrapuntische complexiteit van een paar uitzonderlijke composities.Ernst Krenek, Johannes Ockeghem (1953), is een succint biografische en kritische studie. Een grondige bespreking van Ockeghem ‘ s leven, werken en tijden is te vinden in Gustave Reese, Music in the Renaissance (1954; rev.ed. 1959). Manfred F. Bukofzer, Studies in Medieval and Renaissance Music (1950), en Donald Jay Grout, A History of Western Music (1960), hebben goede discussies over Ockeghem en worden aanbevolen voor algemene achtergrond. □